Er is een nieuwe uitgestorven soort spitssnuitdolfijn ontdekt in de Westerschelde. Het dier leefde tussen de 8,1 en 7,5 miljoen jaar geleden en is net even anders dan zijn hedendaagse soortgenoten.
De naam? Flandriacetus gijseni. Het eerste deel van zijn naam verwijst naar de vindplaats: Zeeuws-Vlaanderen. Het tweede deel is een eerbetoon aan de Belgische burgerwetenschapper Bert Gijsen. De spitssnuitdolfijn vormt een nieuwe tak aan de stamboom.
Op expeditie
Onderzoeker Klaas Post van het Natuurhistorisch Museum Rotterdam ging de afgelopen jaren samen met anderen meermaals op expeditie in de Westerschelde. Hij viste er een enorme berg fossielen op. Van losse botten van walvissen, mammoeten en neushoorns tot brokken zandsteen met daarin goed bewaarde walvisschedels met de onderkaak er nog aan. De nieuwe vondst is zeker zo spectaculair en benadrukt het belang van de Westerschelde als bijzondere fossielenvindplaats.
Monnikenwerk
Duizenden uren waren de onderzoekers bezig met het prepareren en onderzoeken van de fossielen. Maar hun monnikenwerk werd beloond: van de nieuwe spitssnuitdolfijn zijn negen schedels gevonden, sommigen bijna helemaal compleet. Dat is bijzonder want meestal wordt er maar één stukje schedel gevonden van fossiele walvissoorten.
Het zogenoemde holotype van de uitgestorven spitssnuitdolfijn Flandriacetus gijseni. Foto: Natuurhistorisch Museum Rotterdam.Wat de nieuwe diersoort kenmerkte? Hij had veel tanden en dook nog niet zo diep als recente spitssnuitdolfijnen. Die hebben geen tanden meer en zuigen veel dieper in het water inktvissen naar binnen. Door het minutieuze onderzoek en de vele gevonden fossielen is de nieuwe uitgestorven soort ook meteen een van de bekendste. De onderzoekers durven zelfs voorzichtig te speculeren over hoe de Flandriacetus gijseni ooit in kleine scholen rondzwom in het ondiepe water van de Oernoordzee, continu jagend op vis.
Het belangrijkste fossiel van de Flandriacetus gijseni, de meest complete schedel, is nu te zien in de tentoonstelling Oerwalvissen in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam.
De Flandriacetus gijseni
De Flandriacetus gijseni leefde zo’n 8 tot 7,5 miljoen jaar geleden en was opvallend groot met een relatief lange snuit. Met een geschatte lengte van 4 tot 4,5 meter was hij bovendien groter dan veel van zijn verwanten. Wat de nieuwe soort vooral uniek maakt, is zijn schedelbouw. In de snuit loopt een lange mesorostrale groeve – een soort centrale geul – die over een groot deel open blijft. Bij nauw verwante fossiele soorten is dat open stuk veel korter. Ook ligt een brede strook van het voorhoofdsbeen aan de oppervlakte, iets dat bij moderne spitssnuitdolfijnen niet voorkomt. Verder vormt een deel van het wiggenbeen, een bot in de schedelbasis, een scherpe driehoek die zichtbaar boven de snuit uitsteekt. De schedeltop (vertex) is licht asymmetrisch, maar hangt anders dan bij sommige recente soorten niet over de benige neusgaten. Opvallend is ook het gebit. Tegenwoordig hebben de meeste spitssnuitdolfijnen hooguit een of twee zichtbare tanden, die vooral dienen voor gevechten tussen mannetjes en niet om te eten. Flandriacetus gijseni had daarentegen nog functionele tanden in zowel boven- als onderkaak, een teken dat hij waarschijnlijk een andere voedingsstrategie had dan zijn moderne familieleden. Daarnaast toont het skelet dat de eerste halswervels volledig met elkaar vergroeid zijn en dat de overige halswervels robuuster waren dan bij vergelijkbare fossiele soorten. Alles bij elkaar ontstaat zo een beeld van een krachtige, gespecialiseerde dolfijn die een eigen positie innam binnen de evolutie van de spitssnuitdolfijnen.

2 dagen geleden
5





English (US) ·